De lepelaar

Een van de leukste vogels van Texel is de lepelaar, herkenbaar aan zijn eigenaardige snavel. De vogel is helemaal wit en heeft een lengte van ongeveer 80 tot 90 cm. De lepelaar is onmiddellijk herkenbaar aan de aan het uiteinde spatelvormig verbrede zwarte snavel, die aan de voorzijde geel is.  De lepelaar heeft verder een zeer herkenbare stoere kuif op zijn kop.

De lepelaar komt voor in natte weiden, bij sloten, op slikken en wadden. Het voedsel bestaat uit vis, waterdieren, slakken, insecten en wormen, ook wel eens plantendelen. Op Texel broedt de lepelaar op bij de Muy, de Geul en bij de Schorren. De lepelaars bij de Geul zijn goed te zien vanaf de Mokweg. Het nest bevindt zich in overjarig riet en is gemaakt van biezen, waterplanten en gras. Het legsel bestaat uit drie tot vijf dofwitte eieren met bruine vlekken.

In de jaren 70 waren er slechts zo’n 100 broedparen in Nederland. De laatste jaren neemt hun aantal gestaag toe en er zijn nu ruim duizend broedparen. De laatste jaen broeden er alleen al op Texel rond de 500 paren.

Tegenwoordig overwinteren er enkele tientallen lepelaars in  Holland. Maar de meeste lepelaars overwinteren vooral langs de West-Afrikaanse kust, zoals in het tropische waddengebied voor de Mauritaanse kust. In het najaar vliegen de vogels via Noord- en Zuid-Spanje. In deze gebieden blijven ze een week of twee om krachten op te doen om verder te kunnen trekken. In totaal kan de trektocht wel twee maanden duren. Begin februari vertrekken de lepelaars weer uit hun overwinteringsgebieden.